zaterdag 19 december 2009

Gemiste kans. Nop Maas' biografie over Gerard Reve

Sommige biografen hebben het maar gemakkelijk. De persoon over wie zij schrijven is zo bekend, dat het de lezers nauwelijks meer uitmaakt wat er over hem of haar geschreven wordt. Zo kan het gebeuren dat een aardige, maar zeker niet briljante biografie over Multatuli de AKO-prijs wint en zo kan het gebeuren dat deze week bekend wordt gemaakt dat de zeer middelmatige biografie over Gerard Reve van Nop Maas genomineerd is voor de Hazelhoeff-biografie prijs. Dat de gemiddelde lezer zich zo gemakkelijk laat meeslepen door zijn bewondering voor de beschreven persoon, is nog te begrijpen. Maar waarom juryleden van literaire prijzen daar niet door heen prikken, blijft mij een raadsel. Zij zouden zich sterk moeten maken voor goede biografieën, niet voor beroemde schrijvers.

Een biografie vertelt het verhaal van een leven. Het leven van iemand die om de een of andere reden beroemd is geworden, als belangwekkend kunstenaar bijvoorbeeld, of als politieke figuur. Om zo'n verhaal te kunnen vertellen, heb je eerst bouwstenen nodig: de basale feiten over het leven. Die feiten zijn te vinden in brieven, documenten en archieven. Een goede biograaf is in eerste instantie een uitmuntend verzamelaar van bronnen. Niet alleen moet hij inventief zijn in het vinden ervan, ook moet hij ze documenteren op een wetenschappelijk aanvaardbare manier. Daarmee immers onderscheidt de wetenschappelijke biografie zich van de journalistieke variant.

Tot zover bewijst Nop Maas nog een goede biograaf te zijn. Hij staat bekend om zijn gigantische archief, en hij heeft daaruit de laatste jaren verschillende briefwisselingen gedistilleerd en gepubliceerd. Daarmee voorziet hij het publiek van tot dan toe onbekend materiaal en genereert hij nieuwe aandacht voor Reve. Voor een biografie is dat echter niet genoeg. Maas' biografie onstijgt het niveau van documentatie en presentatie niet. Het boek is een met nogal obligate tussenzinnen
aaneengeschreven verzameling citaten uit Maas' archief. Voor veel lezers is dat misschien voldoende, maar Maas voldoet daarmee niet aan andere eisen die een jury aan een biografie zou moeten stellen: dat zij een interpretatie bevat en een verhaal vertelt.

De biografie is een genre dat behoort tot de hermeneutiek, de wetenschappelijke benaderingswijze waarin interpretatie centraal het interpreteren centraal staat. De hermeneutiek gaat ervan uit dat we het object van studie kunnen begrijpen door ons er intensief in te verdiepen. We gaan een gesprek aan met de historische auteur of met de tekst die voor ons ligt. Gaandeweg dat gesprek komen er inzichten tot ons,
die gebaseerd zijn op de data (de levensfeiten, de woorden in de tekst) die we vervolgens ordenen tot een coherent geheel. Niet zelden haalt de hermeneuticus er een grotere theorie bij, een kader van waaruit hij de feiten ordent. De geloofwaardigheid en overtuigingskracht van de ordening zijn dan de toets voor de bruikbaarheid van de theorie. Het is een van de centrale ideeën van de hermeneutiek dat het object in zekere zin 'vraagt' om haar eigen theorie. We zoeken een kader dat past bij wat we voor ons zien - en als die combinatie leidt tot meer inzicht in het object, dan is de (hermeneutische) cirkel rond.

Nop Maas betoont zich in zijn biografie geen waardige hermeneuticus. Hij weigert consequent om datgene wat hij ons presenteert in een interpretatief kader te plaatsen. En dat terwijl de kaders zich zo nadrukkelijk aandienen. Hoe meer ik in de biografie las, hoe meer ik mij erover verbaasde dat Maas al die kansen voor open doel liet liggen. Hoe relevant zou het zijn geweest om Reve's schrijverschap te relateren aan de cultuurhistorische context van de jaren vijftig, waarin hij zijn eerste werken schreef. In die samenleving nam de literatuur een ongemakkelijke, ontmaskerende plaats in. Meer dan ooit was de schrijver de luis in de pels van de burgerij. Als er één schrijverschap is, dat zich leent om die problematiek te illustreren is het wel dat van Reve.

Een andere context is die van de ingewikkelde verhouding tussen literatuur en leven. Als geen ander wist Reve zijn eigen leven in tekst te vatten en daarmee om te smeden tot iets anders (soms mooier, soms lelijker) dan het in werkelijkheid was. Juist een biograaf kan in deze materie meer inzicht brengen, ingewijd als hij is in de werkelijke feiten uit het leven. Wie daar de aandacht op vestigt, komt onvermijdelijk uit bij psychoanalytische vragen. Maas schotelt ons de ingewikkelde spagaat voor waarin Reve terechtkomt als hij getrouwd is met Hanny Michaelis, en er achterkomt homoseksueel te zijn. Op dat moment ontvouwt zich een persoonlijk drama, met allerlei gevolgen voor de ontwikkeling van zijn identiteit. Om dit drama beter te belichten en te duiden, is psychoanalytische theorievorming onontbeerlijk. Vanuit die zelfde theorieën kan gekeken worden naar de twee kanten van Reve's persoonlijkheid: aan de ene kant een innemende en aardige jongen, aan de andere kant iemand met sadistische en zelfdestructieve neigingen. Ten slotte kunnen er intrigerende vragen gesteld worden over de manier waarop deze jonge schrijver al deze problemen met het ontwikkelen van een seksuele identiteit vormgeeft in zijn literaire teksten waarin het onderwerp zo'n centrale rol speelt.

Een interpretatieve biografie zoals ik me die voorstel zou verheldering brengen in die gebieden van Reve's oeuvre die vooralsnog onderbelicht of zelfs niet belicht zijn. Voor Reve geldt wat ook voor Mulisch, Wolkers en Haasse geldt: hun oeuvres zijn weliswaar veelvuldig bestudeerd, maar de Neerlandistiek heeft nog veel onderzoeksonderwerpen laten liggen, met name omdat in de receptie van deze auteurs te weinig aandacht is voor literatuurtheoretische reflectie. Wie bekijkt hoe het werk van internationale auteus als Günter Grass, Milan Kundera of Jean-Paul Sartre bestudeerd is, kan niet anders dan vaststellen dat er over onze Nederlandse auteurs nog maar weinig substantieels geschreven is. Het is daarom hard nodig dat deze oeuvres vanuit verschillende theoretische posities bestudeerd worden, liefst in een internationale context. Alleen op die manier kunnen wij als literatuurwetenschappers duidelijk maken wat de relevantie is van deze auteurs.

Dat is de taak die de Neerlandistiek zich de komende jaren zou moeten stellen. Met meer lef, creativiteit en theoretische diepgang inspirerende verhalen vertellen over het werk van belangrijke auteurs, om daarmee het aantal creatieve interpretaties van hun werk te vergroten, om hun oeuvres duidelijker te verbinden aan die andere grote internationale schrijvers. Het gaat er dan niet zozeer om het ene grote verhaal over Reve te vertellen waarin alle relevante gegevens zijn opgenomen. Belangrijker is het om een mooie en gewaagde interpretatie te geven van wat zich in het leven en schrijverschap van deze auteur heeft voorgedaan. Biografen die niets meer doen dan zo veel mogelijk feiten boven tafel halen en die zonder al te veel commentaar naast elkaar presenteren, sturen hun lezers met een kluitje in het riet en doen ons vak én onze belangrijke weinig goeds.

zaterdag 7 november 2009

Het grote vergeten

Het viel me deze week meerdere keren op. Wij leven in een samenleving die graag wil vergeten. Er was een nieuwsbericht over Laura de zeilende Lolita. In augustus stond het land op zijn achterste benen over de affaire, maar in de weken erna was Laura al weer uit ons geheugen gewist door de vraag of Balkenende naar Europa ging (inmiddels ook al weer parlementaire geschiedenis naar het schijnt) en door de val van de Dirk Scheringa Bank. Zijn we Dirk ook al weer vergeten? Ik weet het niet, maar het staat vast dat de naam DSB in een verbluffend tempo wordt uitgewist. In allerijl werd het museum ontmanteld, de schaatsploeg sponsorloos en als een haas verdween Scheringa bij AZ. Deze week ten slotte werd de naam DSB verwijderd van het Alkmaarse stadion. Wie lang op reis is geweest, zou kunnen denken dat er nooit een Dirk Scheringa Bank heeft bestaan.

Dit dwangmatige vergeten lijkt me niet betekenisloos. Wij mediavolgende burgers zijn aan de buis gekluisterd als deze eigentijdse tragische held ten onder gaat aan zijn overmoed. We willen het zien gebeuren en we willen er alles over weten. Als het personage van het toneel verdwenen is, trekken wij er onze handen vanaf en zappen we naar het volgende verhaal: het verhaal van de populistische politicus met het alcoholprobleem en de losse handjes, dat over de klunzige premier die de baas van Europa dreigt te worden of dat over Pietje Bel die van de rechter tóch naar Engeland mocht. Zo worden we week op week gevoed met nieuwe verhalen, zonder dat we nog nadenken over wie ze eigenlijk vertelt, hoe ze tot ons komen en wat ze betekenen.

Op dezelfde achteloze manier gaan we om met die andere categorie van verhalen die we literatuur plegen te noemen. Plichtmatig registreren we week op week in de krant de nieuwe uitgaven, in besprekingen die alsmaar korter en eenvoudiger worden. Ook bericht men braaf over prijsuitreikingen, gedichtendagen en boekenweken. We glijden van het ene evenement in het andere. Soms is er even een relletje, overlijdt een groot schrijver of lijkt er een te overlijden. De aandacht voor literatuur beperkt zich tot de actualiteit. Een auteur of een roman staat maar heel even in de aandacht: op het moment dat er nieuws over te formuleren is. Een week later staat er al weer iemand anders op de bühne. En ook hier geldt dat we ons minder en minder bekommeren om aard en constructie van de verhalen. Liever hebben we hapklare, leesbare brokken die we kunnen consumeren in het tempo dat de markt dicteert. Zonder na te denken over wat we hebben gelezen en wat dat ons zegt. Lezen is, net als televisiekijken, een vluchtige bezigheid geworden, ter verstrooiing na het werk.

Aan dit alles ligt een bijna dwangmatig opgelegd tempo ten grondslag. We moet door, door, door en daarom vergeten we ook zo snel. Aan de ene kant is dat een menselijke reactie op de overproductie die op ons wordt afgevuurd. Maar het is ook een verdringingsmechanisme. Als we iets niet meer weten, dragen we er ook geen verantwoordelijkheid meer voor. We hoeven er niet langer over na te denken, hoeven het niet te analyseren en we hoeven niet te beseffen wat het verlies is van deze uptempo mediacultuur.

De tragische helden van deze mediale verhalen lijken op de fictionele personages in een theatraal drama. Wij projecteren onze angsten en verlangens op hen. Door dat te doen, zijn wij zelf er even van bevrijd. De ondergang van Dirk Scheringa bijvoorbeeld is een symbool geworden van wat er zoal mis is in de financiële sector. De andere banken en minister Bos hebben hem tot zondebok gemaakt: als we er een opofferen, dan kunnen de anderen verder. In die zin is het veelzeggend dat Scheringa de dupe werd van zijn plan om de slachtoffers te compenseren. Gek genoeg zijn er maar weinigen die dit punt naar voren brengen: DSB is weg, en zo ook de discussie over wat er bij andere banken mis ging.

Het grote vergeten maakt ons blind voor de rol die wij als kijkers hebben. We laten ons misleiden omdat we passieve lezers zijn geworden, lezers van gemakkelijke verhalen, kijkers naar eenvoudige drama. Nu is dat niet erg, zo lang we maar leren om kritisch te kijken naar hoe die verhalen vorm krijgen. We moeten onderzoeken wie ze vertelt en waarom. Wie ensceneert dit mediale spektakel? Wat betekent het? Wat zit er achter? We moeten weer leren lezen en leren kijken. We moeten bereid zijn om het spel dat zich voor onze ogen ontvouwt, niet voor lief te nemen. We moeten het spel leren duiden als een spel: met auteurs, vertellers en focalisatie. Het is geen werkelijkheid, maar enscenering.

Neem nu het optreden van Wilders. Hij regisseert zijn politieke loopbaan zorgvuldig. Hij is iemand die het mediale spel beter beheerst dan wie ook. Hij ensceneert niet alleen zijn eigen positie, maar maakt zijn tegenstanders tot personages in het verhaal dat hij zelf vertelt. Hij is degene die opkomt voor de mondige burger (die dan ook uitgenodigd wordt zich te identificeren), met hen verzet hij zich tegen de Haagse elite, die vervreemdt zou zijn van de burger. Zo creëert Geert één categorie vijanden. Hij doet dat in zijn uitspraken, maar ook door in zijn optredens in de kamer een context te creëren waarin de anderen niet anders dan als politiek correct kunnen optreden. De andere categorie vijanden is al even gemakkelijk gemaakt. Het is weer de mondige burger die zich bedreigd voelt door de aanwezigheid van allochtonen. Door dat zo te portretteren, creëert Wilders zijn clichématige verhaalpatronen. Hij is de Robin Hood die durft wat andere politici niet durven: opkomen voor de gewone Nederlander. In die queeste wordt hij gehinderd door twee groepen van 'slechterikken'. Iedere Marokkaanse Nederlander voldoet aan het beeld van de Gevaarlijke Moslim, al is het maar door te praten met een accent, te wonen in een zekere wijk, of door een hoofddoek te dragen. De andere groep is die van de Linkse Kerk. Een progressieve politicus is in dat verhaal laf en relativerennd, wanneer hij nuanceert, hij is demoniserend, wanneer hij zijn kritiek uit.

Het probleem van Wilders' tegenstanders is niet alleen zijn retorische brille, maar vooral dat de media zich opstellen als de vertellers van dit verhaal. Men herhaalt het sjabloon zo vaak dat Wilders' plot de narratieve structuur wordt waarmee men dit probleem beschouwt. Anders gezegd: de vertellers (tv-presentatoren, journaalregisseurs) herhalen het verhaal dat Wilders heeft gecreëerd. Wie als tegenstander in zo'n programma optreedt, doet dat bij voorbaat als de slechterik. Het is dan ook niet voldoende om tegen Wilders' ideeën in te gaan. Hoe harder je roept, hoe slechter jij wordt en hoe beter hij. Het is een spagaat waar je niet uitkomt. De scherpe toon van Pechtold, Van Rossem en Herman van Veen voelt goed en dapper, maar keert zich ook tegen hen. Er moet dus meer gebeuren dan meegaan in de massamediale eendimensionaliteit. We moeten de kijkers leren inzien hoe die verhalen verteld worden, en van daaruit moeten we leren hoe men zo'n verhaal kan deconstrueren als een ideologisch bepaalde constructie.

Om dat te begrijpen hebben we kennis nodig van verhalen en hoe ze verteld worden. We moeten anders leren kijken, er is een nieuwe vorm van Bildung nodig om leerlingen en studenten klaar te stomen voor het functioneren in de samenleving. Niet als consumenten, maar als kritische burgers. Niet voor niets staat het denken over vertellen en verhalen centraal in onze eigentijdse Tilburgse opleiding Cultuurwetenschap. Daar leiden we studenten op die kritisch en langzaam kunnen lezen. Het is dan weer hun taak om als leraar in het middelbaar onderwijs, of als professional in het veld, deze vaardigheden onder de toekomstige kiezers en consumenten te verspreiden. Via deze nieuwe Bildung kunnen we misschien ooit nog eens ontsnappen aan het collectieve geheugenverlies dat de media verspreiden.

zaterdag 3 oktober 2009

De kunstenaar en het Openbaar Ministerie

Het is de week van Roman Polanski. Na dertig jaar in ballingschap geleefd te hebben, werd hij deze week in Zwitserland opgepakt. Hij was daar voor de uitreiking van een award, maar eindigde als arrestant. Het gaat allemaal om een zedenzaak van zo'n dertig jaar terug. Een onbetamelijke geschiedenis: Polanski drogeerde een dertienjarig meisje om haar bereidwillig te maken om seks met hem te hebben. Hij is nooit voor deze zaak veroordeeld omdat hij uit de Verenigde Staten vluchtte.

De vertraagde arrestatie heeft geleid tot veel mediageweld. De Franse minister Mitterand zag hierin een oprisping van het slechte, moralistische Amerika dat hij zo verfoeit, velen uit de filmwereld zijn verontwaardigd over het gebrek aan respect voor deze grote kunstenaar. Daar staan dan weer reacties tegenover van verontruste burgers die brieven naar kranten schrijven: wat is dat voor flauwekul, het recht geldt voor iedereen, of je nu kunstenaar bent of niet. Dat is ook ongeveer de reactie van de meeste politici, inmiddels ook van de Franse regering die haar mininster daarmee corrigeert.

Het is een intrigerende kwestie. De publieke reacties lopen in de pas met een toenemende neiging tot publieke verontwaardiiging over beroemde mensen die een scheve schaats rijden, ook David Letterman mocht daar deze week van proeven. Deze verontwaardiging komt voort uit een radicaal idee van democratisering die ons tijdperk beheerst: ieders mening moet tellen, over alles moet worden gestemd en de visie van de gewone man is richtinggevend. En die gewone man duldt geen onderscheid, zeker niet als het gaat om zoiets nutteloos als kunst.

De discussie over Roman Polanski is te verbinden aan een eeuwenlange discussie over de exceptionele status van de kunstenaar. In hoeverre verheft de kunstenaar zich boven de gewone mens omdat hij iets kan (de schoonheid concretiseren in kunstwerken) wat uniek is en omdat hij in die scheppingsdaad een onthechte visie op de wereld kan geven. Kunst is dan bij uitstek het domein van de vrije reflectie en de ongebonden creatie. Die unieke vaardigheden gaven de kunstenaar sinds de Romantiek een uitzonderingspositie. Kunstenaars zelf eisten die positie met excentriek en polemisch gedrag voor zich op, maar die positie werd hen in de loop van de negentiende en twintigste eeuw ook verleend. Kunstenaars moeten de voorlopers van de samenleving zijn, en dat kan alleen als we hen iets meer toestaan dan de anderen.

Deze autonomie heeft echter nooit als een vanzelfsprekendheid gefungeerd; ze moest telkens bevochten worden. Die gevechten laaien het sterkst op wanneer schrijvers zich misdragen. De grenzen van de wet lenen zich niet zo goed voor uitzonderingen. Wél als het gaat om literaire werken waarin vermeende onwettelijkheden voorkomen (de processen rondom Hermans en Reve laten dat bijvoorbeeld zien), maar niet als het gaat om gedrag van auteurs zelf. In de Nederlandse literatuurgeschiedenis is Gerrit Achterberg een pijnlijk voorbeeld. Verzacht zijn creatieve talent het morele oordeel over de moord op zijn hospita? Generaties Neerlandici hebben daarmee geworsteld.

Dezelfde reflex zien we nu bij de bewonderaars van Polanski. Natuurlijk is de zaak verjaard en is er zelfs een schikking getroffen. In die zin is er hier sprake van mosterd na de maaltijd. Maar misschien zit er nog wel meer waarheid in hun pleidooi voor consideratie. Het interessante is natuurlijk dat Polanski door het Openbaar Ministerie gewild is is juist omdat hij een beroemde kunstenaar is. Dat geeft hen de kans zich te manifesteren als rücksichtlose crimefighters zonder aanzien des persoons.

Dat leidt tot de merkwaardige situatie dat Polanski gearresteerd wordt mede op basis van zijn uitzonderlijke positie, maar dat hem niet toegestaan wordt die positie ter verdediging aan te voeren. Vandaag de dag wordt een kunstenaar eerder de dupe van zijn autonomie dan dat zij hem vrijwaart. Daarmee is een cultuurfilosofische verworvenheid van eeuwen in ons gemediatiseerde tijdperk geworden tot een gemakkelijk wapen in handen van politieke en culturele populisten die hun eigen daadkrachtigheid willen onderstrepen.

Ik zeg niet dat Polanski vrijgesproken moet worden, maar het zou goed zijn wanneer er in de discussie rekening werd gehouden met de complexe positie waarin de hedendaagse kunstenaar gemanoeuvreerd is. Wellicht dat wat meer inzicht in de idee van kunst als vrijplaats wat tegenwicht kan bieden tegen het al te populistische spreken over kunst dat in de publieke media op dit moment welig tiert.

dinsdag 15 september 2009

Oog voor wat van waarde is

Het kabinet is passief. Dat is de meest gehoorde evaluatie van de plannen die onze ceremoniele koningin vandaag mocht voorlezen. Het was de eerste prinsjesdag na de economische crisis; u weet wel, de grootste crisis sinds de jaren dertig. Op dit moment lijkt het alsof we er weinig van gaan merken, maar de waarschuwing is duidelijk: de komende jaren zullen we het gaan voelen. Loonmatiging, AOW-leeftijd omhoog, studiefinanciering wordt bevroren. We gaan zeven magere jaren tegemoet, maar nu mogen we nog een jaar 'vet' leven.

Ik heb er met spanning naar uit gezien. Nog altijd ben ik niet vergeten hoe Wouter Bos in De wereld draait door durfde te beweren dat wij (de burgers) de crisis aan ons zelf te wijten hebben - wij wilden immers meer, meer, meer. We konden het natuurlijk niet afschuiven op de bankiers alleen. De geest van die ergerniswekkende uitspraak, die al mijn respect voor de reddingsoperaties van daarvoor als sneeuw voor de zon deed verdwijnen, doortrekt de plannen van vandaag: de koningin deed een beroep op ons allemaal. Wij moeten met z'n allen gaan betalen voor de gevolgen van de geldzucht van een internationale kaste van immorele bankiers die in een wereld leven die voor ons onbereikbaar en voor onze volksvertegenwoordigers onbeïnvloedbaar is.

Natuurlijk is dit de enige weg, maar zuur is het wel. In ons onderwijs, in ons wetenschappelijk bestel en in onze gezondheidszorg is erg veel mis - door jarenlange bezuiniging en verwaarlozing. Gek genoeg in tijden van grote economische bloei. Wouter Bos vergeet dus blijkbaar dat niet iedereen meer, meer, meer kreeg de afgelopen jaren. Tja, onze lonen stegen, maar ja, ook de prijzen stegen mee. We kregen het iets beter, maar de meeste burgers verrijkten zich niet in de mate waarin de bankiers en de directeuren van multinationals dat deden.

Die directeuren hadden eens wat vaker in de bijbel moeten lezen. Dan hadden ze geweten dat na zeven vette jaren altijd zeven magere volgen. Als je dat weet, besteed je je winst niet aan salarissen voor de directie, maar zet je het op de bank voor moeilijke tijden - zodat je bijvoorbeeld massa-ontslagen kunt voorkomen. Veel kleine bedrijven deden het zo en slagen erin hun personeel menselijk te behandelen. De directeuren van al die grote bedrijven die het afgelopen jaar mensen moesten ontslaan, wilden hiervoor klaarblijkelijk geen oog hebben. Ze kozen voor het snelle geld en schaadden daarmee bewust 'hun' mensen.

Ze hoeven echter niet te vrezen, want ze hebben ome Wouter en opa Jan-Peter aan hun zijde. Dat bleek toen twee weken terug de banken een gedragscode bekend maakten. Er werd een maximum gesteld aan bonussen, maar dat gold niet voor alle bankiers. In sommige armoedige sectoren zouden andere regels mogen gelden. Sociale Wouter sprong een gat in de lucht: kijk eens wat een zelfregulerend vermogen. De banken kunnen het zonder overheidsdwang. Hiermee maskeerde Wouter Bos de genadeloze arrogantie van de bankenwereld die allang weer begonnen was met het uitdelen van bonussen.

We moeten het doen met een kabinet zonder daadkracht - zeker als het gaat om het ingrijpen in een kapitalistisch systeem dat geen morele basis meer heeft en verworden is tot een groot systeem van gedoogde criminaliteit. In plaats daarvan gaat men rustig door met het afbreken van de verzorgingsstaat. Het maakt me treurig en doet me dromen van moreel geïnspireerde politici die hun macht gebruiken om wat waardevol is te beschermen tegen de bedreiging van hen die geen geweten hebben. Maar de conclusie moet zijn dat bij onze politici momenteel niets veilig is, behalve de bonus van de bankier.

vrijdag 28 augustus 2009

Doen waar je zelf zin in hebt

De rechtbank heeft vandaag keurig gepolderd. De dertienjarige Laura mag nog niet gaan varen, maar het wordt haar ook niet echt verboden. Het is ook niet niks om ouders uit de ouderlijke macht te ontzetten. Toch stelt de uitspraak teleur. Hadden wij als samenleving niet wat stelliger moeten zijn in onze afwijzing van dit onverantwoorde gedrag van de ouders? Was het niet hun taak om tegen het meisje te zeggen: 'kom kind, hou even op met dromen, je moet gewoon naar school!'

Er was deze week nog een nieuwsbericht dat de kwestie in een ander licht plaatst. Een onderzoek wees uit dat ouders willen dat leraren strenger zijn. Meer strafregels schrijven, u-zeggen tegen de juf en duidelijke regels. Alsof niet iedere goede les begint bij orde in de klas. Blijkbaar denken de bevraagde ouders dat de brutaliteit van hun kroost veroorzaakt wordt door te aardige leraren. En dat is natuurlijk flauwekul. Er zijn tal van andere oorzaken en de belangrijkste is dat ouders zelf het slechte voorbeeld geven.

Onder leraren doen vele verhalen de ronde over merkwaardig gedrag van ouders. De toon die tegen docenten wordt gebruikt is die van de ontevreden klant of, in de ergste gevallen, die van de teleurgestelde werkgever. Veel ouders beschouwen de school als een winkel waar je een diploma kunt kopen. Als de prijs daarvan oploopt, omdat het kind het niveau (nog) niet aankan, leidt dat tot een storm van verontwaardige mails en belletjes, tot dreiging met rechtzaken, of met het zoeken naar een andere school. De idee dat leerlingen naar school gaan om zich te ontwikkelen tot intellectueel en sociaal vaardige burgers is bij de huidige generatie ouders ver te zoeken.

De steeds verder gaande commercialisering van het onderwijs en de overtrokken individualisering van de consument bedreigen de kwaliteit van het onderwijs en ondermijnen het gezag van de leraren. Vooral omdat de schoolleiders vaak angstvallig in dit denkmodel meegaan. Blijft over de leraar met dertig maar al te mondig conumentjes in wording voor zich. Hun ouders leerden hen volmondig het eigen recht op te eisen: de leraar moet van alles, de leerling stelt eisen. Nee, niet andersom. De klant is immers koning.

Ouders accepteren niet langer dat de school een opvoedende taak heeft, maar falen faliekant in de eigen opvoeding. Het is wrang dat men dat vervolgens botviert op de talloze onderbetaalde leraren die dagelijks vechten tegen de bierkaai. Het gedrag van Laura's ouders vertoont dezelfde desinteresse in het belang van collectief onderwijs boven individuele ontplooiing. Van je oefenen in het samenleven met anderen in plaats van het doen waar je zin in hebt. Een stelliger uitspraak van de rechter had de leraren wellicht een steuntje in de rug kunnen geven, zo in deze eerste onderwijsweken.

donderdag 20 augustus 2009

Toekomst voor het Kritisch Literatuur Lexicon

Welke Neerlandicus herinnert zich niet ooit met die bruine mapjes te hebben staan rommelen? Goed opletten dat je wel het juiste mapje meenam, dan de ellende van het kopiëren van losse blaadjes, maar uiteindelijk liep je weg met alles wat je wilde weten over die ene auteur die het onderwerp was van je eerstvolgende college. Wat was je blij met het bestaan van dit lexicon...

Het Kritisch Literatuur Lexicon liep zijn tijd zo ver vooruit dat het soms lastig was. Het losbladige format is bij uitstek geschikt voor een digitale informatiesamenleving, maar op papier wil het nog wel eens tot ongemak leiden. Zojuist heb ik mijn eigen lexicon weer een beetje bijgewerkt: de artikelen van 2008-2009 heb ik eraan toegevoegd. Als redacteur is het natuurlijk al erg dat je vier afleveringen laat liggen, maar dat valt in het niets vergeleken van de meeste andere geabonneerden. Die doen die moeite vaak helemaal niet meer: iedere abonnee die ik spreek, verontschuldigt zich voor zijn of haar grove nalatigheid in het invoegen van de juiste lemma's. Erger nog is dat docenten van middelbare scholen mij vertellen dat hun leerlingen zo'n papieren lexicon echt niet meer zien staan: in hun wereldbeeld bestaat papier eigenlijk allang niet meer.

En toch is dat jammer. Met het lexicon bezitten we een zeer rijke bron aan relevante informatie: het KLL is de wikipedia van de moderne literatuur. In het afgelopen jaar verschenen er relevante stukken over beroemde schrijvers als J. Bernlef, Andreas Burnier, Tom Lanoye, Bert Schierbeek, Simon Carmiggelt, Jan-Willem Anker, Marjolijn Februari, Arnon Grunberg, Marjoleine de Vos, Koen Peeters en Joke van Leeuwen. Het zijn stuk voor stuk hoogstaande publicaties die heel veel meer informatie en duiding te bieden hebben dan wat er momenteel op het web te vinden is.

Goed nieuws dus dat de uitgever op dit moment bezig is met een poging om het lexicon te digitaliseren. Sinds enige maanden circuleert er onder bibliotheken, scholen en abonnees een proefversie, waarmee gebruikers kunnen kijken of ze een digitaal abonnement willen nemen. Als er voldoende belangstelling is, zal het project worden doorgezet. Het lexicon werkt dan volgens hetzelfde principe als Literom: beschikbaar in bibliotheken met een licentie, maar het zal ook bereikbaar zijn voor thuis zoekende studenten die een artikel willen downloaden.

Ik zie visioenen van honderden leerlingen en studenten die het lexicon opnieuw ontdekken: mondelinge tentamens die ineens wél over de boeken gaan, werkstukken zonder copy-paste-verwijzingen naar wikipedia en studenten die de bibliotheek induiken om al die andere artikelen over deze auteurs op te zoeken. Het Kritisch Literatuur Lexicon zal de wet van de remmende voorsprong omzetten in een hernieuwde voorsprong: informatie van hoge kwaliteit, digitaal beschikbaar. Wat wil een student nog meer?

Kijk voor de proefversie: http://kll.doejezo.eu/

zondag 16 augustus 2009

Heimwee naar Inspector Morse

Gisteravond keek ik weer eens naar een aflevering van de onovertroffen detectiveserie Morse. Dit keer werd de inspecteur zelf bedreigd door een gefrustreerde ex-gevangene. Morse wordt verdacht gemaakt waardoor hij een nacht in de cel moet. Erger nog, de Zweedse crimineel met Nederlandse naam De Vries slaagt erin het huis van Morse in de fik te steken, inclusief de jarenlang opgebouwde platencollectie met klassieke muziek.

Wat mij intrigeerde, was de verslagenheid bij de altijd zo cynische inspecteur. Hij is in de war, ontwaart een complot van vrijmetselaars en kan nog maar één mens vertrouwen: sergeant Lewis. Hoewel dit een erg dramatische aflevering was, is het wel typerend voor de traditionele Engelse detective: de hoofdpersoon is uiterst intelligent, zo nu en dan recalcitrant, maar vooral ook kwetsbaar. Bij Morse is het zijn drankgebruik en het vrijgezellenbestaan, dat maar half vrijwillig is. Ook Frost en Barnaby (Midsomer murders) zijn mannen die zaken op briljante wijze oplossen, maar die tegelijk enigszins worden neergezet. Hun talent gaat boven hun persoon uit.

Hoe anders gaat dat eraan toe in meer eigentijdse series als CSI, de nieuwe afleveringen van Law en Order, of minder bekende series als Shark. Ook daarin komen we geniale moordoplossers tegen, maar hier heersen zij als koningen over hun eigen rijk. Het zijn allesbehalve zwakke en vertederende mannen, integendeel ze vertegenwoordigen de robuuste, onverslaanbare held, die door alle vrouwen aanbeden en door alle mannen bewonderd wordt. In zekere zin is dit een veel conservatiever manbeeld. Het mooiste voorbeeld van dit type is wel Horatio Caine uit CSI Miami: die wordt gezien als de ongekroonde koning van de stad.

Wat leert ons dit verschil tussen de kwetsbare, hardop denkende Britse detective en de staalharde CSI die alles oplost met technisch bewijs? Via deze series onthult de populaire cultuur een fundamentele verandering in de wetenschap. Ik zie daarbij de detective en de CSI als metafoor voor een bepaald type wetenschapper. Dat doe ik niet zo maar, het is mij vaak opgevallen dat veel collega's graag naar dit soort series kijken. Dat komt volgens mij omdat ze zich erin herkennen. Ook de wetenschapper zoekt dag in dag uit naar oplossingen voor ingewikkelde raadsels. De vraag is alleen in welke spiegel we kijken.

In Morse en zijn soortgenoten herkennen we de verbaal georiënteerde geesteswetenschapper. De oplossing van het raadsel bereikt hij door mensen te bevragen, hun intenties te doorgronden en door de verschillende verhalen in een verband te plaatsen. Niet voor niets hebben deze heren altijd mot met lijkschouwers en technici. In de Morse-serie speelt de computer een intrigerende rol. Dat deze serie te plaatsen is in de context van het humanisme blijkt wel uit de locatie in Oxford en de culturele onderlegdheid van Morse zelf.

Horatio Caine, Gil Grissom en 'Mac' vertegenwoordigen de positivistische wetenschapper die niets van interpretatie en speculatie moet hebben. Al die mensen vertellen maar leugens; apparaten vertellen de waarheid. In iedere aflevering wordt dit adagium wel een keer herhaald: let the evidence speak. De weg naar de oplossing loopt niet via het hoofd, maar via de techniek. De wetenschapper verbindt de resultaten daarvan tot een eindoplossing. Deze series spelen dan ook niet in het historische Oxford, maar in eigentijdse, hippe steden als New York en Las Vegas.

Is de hermeneutische geesteswetenschapper zwak, kwetsbaar en zelfkritisch, de positivistische hardliner heeft de waarheid aan zijn zijde en dat geeft hem die koninklijke look. Dat ook iemand als Grissom belezen is, geeft de plaats aan van de cultuur in deze nieuwe tijd: een bijzaak die hooguit dient om anderen te imponeren.

Onze eigentijdse series vertellen een wat treurig verhaal: de detective oogt hopeloos ouderwets en leidt een teruggetrokken bestaan. Hij is voorbijgestreefd door een nieuwe generatie, zijn kernwaarden tellen niet meer mee. Er heerst een klimaat waarin de waarheid in cijfers wordt bezongen. Wie niet gelooft in getallen, maar in intuïtie, invoelen en interpretatie staat aan de kant, wordt door televisiekijkers en geldschieters genegeerd. Het is een wereldbeeld waaruit de Romantiek verdwenen is. Maar god, wat is die detective charmant, intelligent en eerlijk. Kijken naar CSI maakt alleen maar dat ik meer en meer heimwee krijg naar Inspector Morse.

donderdag 6 augustus 2009

Man verdwaald in vrouwenwereld

Ik ben mezelf de laatste jaren steeds meer gaan beschouwen als een geëmancipeerde man. In discussies maak ik me druk om gelijke kansen, prijs ik de verworvenheden van vorige generaties en maak ik me zorgen over de conservatieve tendensen in de politiek van vandaag. In het dagelijks leven voeg ik dan ook graag de daad bij het woord. Als een ware moderne man kook, strijk en stofzuig ik bij het leven. Ik doe wat mijn moeder vroeger deed: met gesmeerde boterhammetjes gaat mijn geliefde 's morgens de deur uit.

Het is voor een man met een moedercomplex dan ook even wennen om te merken dat mannen niet zwanger kunnen worden. Of je nu wilt of niet, dat heb je aan de vrouwen te laten. En dat zul je weten ook. Zwangerschap is het onderwerp waarbij de vrouw zich van haar meest conservatieve kant laat zien. Dan heb ik het niet over mijn eigen vrouw, maar over het leger van betweterige oermoeders dat zich over je begint te ontfermen als het hoge woord eruit is.

Een zwangere vrouw verliest haar individualiteit en wordt deel van een soort: De Vrouw. Dames die je altijd links lieten, volgen je leven ineens van dichtbij. Onbekenden menen van alles tegen je te mogen zeggen. Voor je het weet, luister je naar de meest gruwelijke bevallingsverhalen of krijg je foto's van de meest weerzinwekkende baby's in grote getale toegestuurd. Het lijkt wel alsof je wordt toegelaten tot een geheim domein dat hiervoor gesloten voor je was.

De niet zwangere toekomstige vader wordt gedegradeerd tot zaaddonerende toeschouwer. Zelfs al gaat hij braaf mee naar ziekenhuis, Prenatal en zwangerschapsgym, de daar werkende vrouwen zullen hem er in woord en gebaar op wijzen dat hij er niet hoort. Hoe zo geëmancipeerde, moderne man? Jij hoeft toch niet te bevallen? Jij hebt toch geen klachten en kwaaltjes? Waar bemoei je je mee? Dit is ons domein en hier ben jij overbodig!

Dat is dan ook het lot van de vader in spe: wachten, geduld hebben en de vernederingen geduldig ondergaan. Als vader tel je niet mee. Je woont nu eenmaal in een land waar men dit tot politiek beleid heeft gemaakt: mannen krijgen hier immers maar drie dagen verlof. Het vaderschap wordt hier nog altijd niet voor vol aan gezien. Dat zal ongetwijfeld wel iets te maken hebben met sommige van mijn botte en ouderwetse soortgenoten, zoals die twee die ik tijdens de zwangerschapsgym besmuikt over F. C. Utrecht hoorde praten. Maar in de afgelopen maanden ben ik ze gaan begrijpen: tegenover het dictatoriaat van de Oermoeder is de man aan de zijlijn machteloos. Het enige wat hem rest, is zich terugtrekken op het eigen bastion van bier en voetbal: de onmacht van de moderne man.

Plannen

Las net de biografie van Paul Rodenko uit. Misschien is het een wat licht boek, maar het is een biografie die niet meer vertelt dan nodig is. Dat alleen is een zeldzaamheid in biografenland en daarom prijzenswaardig. Ik las het boek natuurlijk vanuit het perspectief van de Mulisch-studie. De vroege Mulisch is zeer door Rodenko beïnvloed en dat merk je wel. De combinatie van psychoanalyse, mythologie en modern literair experiment is markant. Het moet voor Mulisch destijds teleurstellend geweest zijn dat Rodenko hem min of meer links liet liggen.

Deze leeservaring maakte me ook schrijflustig. Ik zou ook wel eens een bundel willen maken met stukken over losse auteurs, misschien voorgepubliceerd in NY of eventueel in De Revisor. Komend jaar zou ik willen schrijven over figuren als Rodenko, Lucebert, Nooteboom, Claus, Hermans, misschien Polet en Ten Berge. Autonomisten met een vurig engagement. Over die combinatie valt veel te zeggen. Hoe koppelden ze die noties? Hoe kun je de laatste generatie zijn die zo in literatuur gelooft die tegelijk de deur open zet naar een commerciele beweging naar de actualiteit die uiteindelijk het hele literaire systeem ondermijnt?

Het blijft me bezighouden, die eigenaardige omslag vanaf de jaren zeventig waarin de schrijver verandert van maatschappelijke onruststoker (Rodenko, Hermans) in een zeer hooggeachte publieke figuur (Reve, Mulisch) tot een geaccepteerde, maar niet meer volledig serieus genomen paria(Komrij, Bouazza). Het gekke vind ik dat het niet alleen gaat om keuzes van auteurs, maar dat ook het maatschappelijk contract tussen schrijver en publiek zo anders is gaan werken. Hoe dan ook, dit probleem verdient een boek dat het probleem dieper in de ogen kijkt dan De revanche van de roman van Thomas Vaessens. We zullen zien of het er van komt.

donderdag 30 juli 2009

vakantie als leegte

Vakantie is in zekere zin in de spiegel kijken. Een paar weken per jaar heb je de gelegenheid om te doen wat je zelf het liefste doet. Er is geen werk dat je acties dicteert, noch een dwingende agenda vol afspraken en plannen. Maar wat doe je dan? Wat betekent het wanneer je een week lang niets liever blijkt te willen dan slapen? Rustig in de zon zitten om daarna niets te hoeven doen?

Voor mij betekent vakantie meer en meer mezelf leeg maken. Het klinkt misschien wat overdreven, maar het lijkt op een mystiek proces van ontlediging. De eerste dagen heb ik de grootste moeite om niet naar het stiekem meegesmokkelde werk te grijpen. Nog even een hoofdstukje Mulisch nalezen. Ook het andere lezen staat dan nog in opdracht van. Het lukt uiteindelijk pas om hiervan los te komen na dagen van absolute lethargie: dagen waarin helemaal niets zou moeten gebeuren. Je staat op zonder een vast omlijnd plan van wat je de komende dag gaat doen. Als is mogelijk. Je bent bezig jezelf te leren om niet nuttig te zijn.

Pas als ik daar doorheen begint het opbouwen van een nieuw leven. Een ander, comfortabel dag en nachtritme. Lezen zonder doel: belangeloze kunstervaring zoals het door Kant bedoeld is. In staat zijn om een half uur voor je uit te kijken. Ik merk zelfs dat ik langzamer ga lopen, niet meer dat haastige rennen omdat alles op tijd moet. Vakantie is niets anders dan keihard op de rem trappen, drie weken in de pauzestand. En dat alles om het de rest van het jaar vol te houden: het rennen, stressen, en naar deadlines happen. Geen wonder dat ik me niets kan voorstellen bij actieve vakanties. Wanneer moet een mens dan ontledigen?