Ik wil jullie meenemen naar de meest bijzondere
kerstvakantie van mijn leven – een kerstvakantie die bijzonder werd door een
stapel lp’s en een leraar biologie.
Het begon allemaal met de vondst van een stoffig
cassettebandje – ik weet niet of jullie nog weten wat dat is – in de
muziekcollectie van de vader van mijn beste vriend. Op dat bandje stond het
album Born in the USA. Ik vond het bandje in de tijd dat op MTV – ook dat
bestond toen nog – het liedje ‘Human touch’ van Bruce Springsteen veel werd
gedraaid. Ik vertelde mijn leraar biologie, meneer Verhoef, dat ik dat liedje
zo goed vond. ‘Geef me twee bandjes en ik neem die cd’s wel even voor je op.’
Zo had ik dus in korte tijd drie bandjes: Human
touch, Lucky town en Born in the USA. Ik draaide ze volledig
stuk op het walkmannetje dat ik elke dag meenam op mijn busreis naar het
gymnasium in Rotterdam. Aldaar begon ik meneer Verhoef dag in dag uit te
ondervragen over The Boss en zeurde ik hem aan zijn kop over meer albums, want
ik wist dat hij alles van Springsteen op lp had.
Pas jaren later besefte ik dat meneer Verhoef per week
zo’n 150 zeurende, vragen en aandacht trekkende kinderen moest bedienen, dat
hij stapels nakijkwerk had weg te werken, lessen moest voorbereiden en en
passant ook nog een persoonlijk leven moest leiden. Maar destijds vroeg ik me
eigenlijk vooral af waarom dat allemaal zo lang moest duren. Ik had hem toch
vijf cassettebandjes gegeven (ik was destijds grootafnemer in Hendrik Ido
Ambacht). Dan kon je die platen toch wel even opnemen? Hij wist toch hoe
belangrijk dit voor me was?
Op een dag kwam er één, ja één, bandje terug. Er stond
niets opgeschreven, meneer Verhoef had ook niet veel tijd om me te vertellen
wat hij had opgenomen. Toen ik het aanzette, knalde daar Badlands uit de
speakers. Het was Darkness on the edge of
town en we waren nu aangekomen bij de échte albums van Springsteen. Het
album uit 1978 waarvoor hij tientallen nummers schreef en verwierp en dat dus
een album is waaraan alles klopt. Op de andere kant stond Nebraska, het album dat Springsteen opnam toen hij alleen met
gitaar en viersporenapparaat een paar maanden weg was getrokken. Ik verslond
het bandje, leerde alles over Springsteen door een boek dat ik uit de
bibliotheek haalde en dook steeds dieper in dat oeuvre.
Maar meneer Verhoef had zich met dat ene bandje
behoorlijk in de voet geschoten, want de volgende dag begon het gezeur weer:
kon hij dan misschien niet die andere vroege albums ook op een bandje zetten?
Ik had inmiddels al wel het een en ander uit de bieb geleend, had zelfs een
enkele cd gekocht (maar daar moest je destijds heel lang voor sparen), dus ik
wachtte met smart op de volgende bandjes, maar het was vergeefs, de bandjes kwamen
niet. Het werd zomervakantie, het werd herfst, ik zeurde door, maar de bandjes
kwamen niet.
Tot de laatste schooldag van 1992, de dag voor de
kerstvakantie. Dit keer had meneer Verhoef een plastic tas bij zich. Voor mij.
En in die plastic tas zaten vier lp’s, zijn eigen lp’s, werkelijk waar. Het
lukte hem niet ze op te nemen, dus gaf hij de lp’s mee aan mij, voor de
vakantie. Dan kon ik ze thuis zelf opnemen. Niet een kaal stoffig bandje, nee,
de echte lp, met hoes, met teksten erbij, met foto’s, met toelichting en met
lp-geluid. Thuisgekomen deed ik wat ik
de twee weken erna alleen maar zou doen: die platen draaien. De naald in de
groef leggen en dan de openingsnoten horen van de studioversie van Thunder road
– voor het eerst de studioversie horen van Thunder road. Veel mooier werd het
niet. Tenzij je de plaat omdraaide om de openingsnoten van Born to run te
horen.
Sindsdien is de kerstvakantie voor mij altijd verbonden gebleven
met Bruce Springsteen: elk jaar draai ik de platen en probeer ik het gevoel van
toen terug te krijgen. Waarom viel ik in 1992 zo als een blok voor Bruce
Springsteen? Ik had daarvoor en heb daarna vele artiesten ontdekt en heb velen
van hen ook voor de volle honderd procent in mij opgenomen, maar er is maar een
muzikant waarbij ik het gevoel heb dat de muziek die hij maakt speciaal voor mij gemaakt is. Ik weet natuurlijk
wel dat het niet zo is, dat begrijpen jullie hopelijk wel, maar dat is wel het
gevoel dat hij losmaakt. Het is een gevoel van diepe eenzaamheid, maar met hoop
op een troostrijke gemeenschap. Het is een gevoel van sociale
onrechtvaardigheid, maar met perspectief op een betere wereld. Het is een
geloofwaardige rock’n’roll-ethiek die ook een arbeidsethiek is en een
levenshouding. En het is een ode aan vriendschap en liefde, ondanks het
onvermijdelijke voorbijgaan daarvan.
In het voorjaar van 1993 zag ik Springsteen voor het
eerst live. Het concert was in Rotterdam, in Ahoy, en ik kocht er het
Springsteen-shirt dat ik mijn halve leven heb gedragen (maar dat nu zo
uiteengerafeld is dat het zelfs te gênant was om hier mee te naar toe te
nemen). Ik had de kaartjes zelf bemachtigd door om vijf uur ’s ochtends in een
wachtrij aan te sluiten – want zo ging dat toen nog – bij allerlei levenswijze
volwassen mannen, die mij onmiddellijk in hun midden duldden. Het was niet voor
niets: drie uur muziek, intens, subtiel, uitgelaten, op een manier die ik nooit
eerder had gezien – en dan was dit nog een concert met ‘the other band’ en niet
met the E Street Band zelf. Later zou ik erachter komen dat het nog veel
langer, intenser en beter kon. Maar hoe
dan ook, deze muziek ging over mij, was voor mij gemaakt.
Maar ondanks de extase en euforie van 1993 werd ik ook
geconfronteerd met de schaduwkant van fandom. Dolenthousiast was ik op meneer
Verhoef afgestormd om hem aan te bieden ook voor hém kaartjes mee te nemen. Wat
zou dat een manier zijn om hem te bedanken voor zijn belangrijkste lessen! Maar
meneer Verhoef wilde niet mee, Springsteen had zijn beste tijd gehad, die
nieuwe albums waar nu ook weer niet zo goed en hij had eigenlijk ook geen tijd.
Ik stond perplex. Hoe was het mogelijk dat iemand dit ooit ervaren kon hebben
en het vervolgens weer kwijt kon raken? Wat was er met die man gebeurd? Ik
dacht aan de tekst van het nummer ‘Racing in the street’, een tekst die misschien
veel te volwassen was voor mijn puberale zelf maar die ik volstrekt meende te
begrijpen: ‘Some guys they just give op living and start dying little by
little, piece by piece. Some
guys come home from work and wash up, and go racing in the street.”
Afgelopen zomer ten slotte zag ik mijn negende
Springsteen-concert, in Nijmegen. Springsteen speelde daar het hele album
Darkness on the edge of town integraal. De band speelde een zinderende versie
van ‘Racing in the street’. Even moest ik denken aan meneer Verhoef. Ik hoopte
vurig dat hij zijn oude liefde toch weer had teruggevonden en dat hij zich ondanks alles ergens
in deze mensenmassa bevond.