dinsdag 9 november 2010

Harry Mulisch: kameleontisch en maatschappelijk betrokken schrijver

Wanneer een schrijver van allure sterft, dan krijgt hij bij zijn herdenking al snel een stempel opgeplakt. In de interviews en krantenstukken die na de dood van Harry Mulisch zijn verschenen, wordt de schrijver vooral geïdentificeerd met zijn uitspraak: ‘Ik ben de Tweede Wereldoorlog’. Daarbij worden zijn romans De aanslag en De ontdekking van de hemel als zijn belangrijkste werken genoemd. Opvallend vaak wordt (tot mijn grote vreugde) ook De zaak 40/61 genoemd, het boek waarin Mulisch schrijft over het proces tegen oorlogsmisdadiger Adolf Eichmann. Het boek wordt dan misschien minder vaak gelezen dan de eerdergenoemde beststellers, maar het is een prachtig boek waarin de diverse gedaanten van Mulisch (filosoof, journalist, historicus, essayist en schrijver) naast en door elkaar voorkomen.

We moeten Mulisch dan ook niet herinneren als de arrogante schrijver die er een bijna satanisch behagen in schepte om boeken te schrijven die overlopen van de dubbele bodems en de mythologische verwijzingen, maar als de schrijver die boek na boek werkte aan een oeuvre dat overloopt van de maatschappelijke betrokkenheid. Mulisch was niet De Schrijver die bij leven al een standbeeld wilde zijn dat voor de eeuwigheid geconserveerd moest worden, maar hij was een kameleontisch schrijver die telkens weer een andere gedaante aannam in zijn onvermoeibare pogingen om de raadsels van het leven door het schrijven te doorgronden. Dat hij zijn kameleontische alter ego in de vele media-optredens zo nadrukkelijk verborg achter het masker van de Grote Schrijver, maakte deel uit van zijn ontregelende literaire strategie.

De zaak 40/61 is zo’n sterk boek omdat de op dat moment nog tamelijk jonge schrijver in de krant, op literaire wijze, verslag doet van een beslissend moment in zijn psychologische ontwikkeling. Mulisch besefte tijdens het Eichmannproces voor het eerst dat de ‘gruwel’ van Auschwitz niet afgerond in het verleden lag, maar dat de Tweede Wereldoorlog ons leerde waartoe mensen in staat zijn als ze de verantwoordelijkheid in de schoenen geschoven krijgen om te vernietigen. Daarmee markeert De zaak 40 / 61 niet zo maar een nieuwe periode in zijn schrijverschap. In dit prachtige boek zien we de geboorte van Mulisch als geëngageerde schrijver, als schrijver die vindt dat hij de mensen op dit gevaar moet wijzen. De daaropvolgende jaren zijn misschien wel de meest interessante uit zijn oeuvre, culminerend in het magnifieke, en naar mijn smaak de laatste week te weinig genoemde, De toekomst van gisteren, de meest fundamentele reflectie over literatuur en engagement die in de Nederlandse literatuurgeschiedenis te vinden is.

Dat is misschien wel wat het meeste te bewonderen valt aan deze schrijver. Dat hij in zijn werk heel fundamenteel nadenkt over wat het betekent om schrijver te zijn, hoe het schrijven van literatuur eigenlijk werkt. Maar dat denken over het schrijverschap valt volkomen samen met zijn denken over de wereld, over de ‘gruwel’ en over de mogelijke herhaling van dat grote gevaar in de wereld waarin hij leefde. Uit de vele lezingen en artikelen die Mulisch in de jaren zestig schreef over de Vietnamoorlog en de dreigende atoomoorlog blijkt een volstrekt authentieke angst voor de gedachte dat de mens in staat was geworden om de wereld te vernietigen. Veel van Mulisch’ werk, denk aan het schitterende verhaal De versierde mens, gaat over de kleinheid van de mens en de grootheid van de verantwoordelijkheid waarmee hij zichzelf heeft beladen. Er wordt de laatste jaren vaak gezegd dat de literatuur zich te veel heeft losgemaakt van het engagement; het oeuvre van Harry Mulisch laat in al zijn fasen zien hoe schrijverschap en maatschappelijke betrokkenheid nooit zonder elkaar kunnen bestaan.

Te midden van de mensen neemt de schrijver een bijzondere plaats in. Hij draagt namelijk een bijkans nog grotere verantwoordelijkheid. Anders dan de meeste mensen is hij in staat om zelf werelden te scheppen. In die werelden kan hij regeren als een god, maar hij is ook in staat om de door hem gecreëerde werelden (en de mensen die daarin leven) met één pennenstreek te vernietigen. In zijn vroege romans (Archibald Strohalm, Het zwarte licht) is al te zien hoe serieus Mulisch deze gedachte neemt. Hij plaatst daarin de hoofdpersonen (steevast een min of meer naar hemzelf gemodelleerde ambitieuze kunstenaar) in een positie die ‘te groot’ voor hen is. De hoofdpersonen kunnen de verantwoordelijkheid niet aan en worden aan het einde genadeloos te gronde gebracht. De echo hiervan vinden we in De ontdekking van de hemel waarin hoofdpersoon Max Delius door de engelen wordt gestraft als hij – mens die hij is – die hemel bijna ontdekt lijkt te hebben.

In zijn romans bekleedt Mulisch altijd de positie van schepper, maar het is een misverstand die schepper te beschouwen als volmaakt en soeverein. Zijn twee laatste romans (De Procedure, Siegfried) eindigen beide met de dood van een figuur die we kunnen beschouwen als een fictioneel alter ego van de schrijver. Deze Victor Werker en Rudolf Herter slagen tegelijkertijd wel en niet in de ambitieuze missies die zichzelf gesteld hadden. In hun bijna gelukte pogingen om het raadsel (van de creatie - Werker, van de vernietiging – Herter) te doorgronden, vinden we iets terug van datgene wat Mulisch al die jaren dreef. Hij schreef om werelden te creëren waarin hij experimenten met de wereld uitvoerde, om op die manier antwoorden te zoeken op de grote vragen van het leven. Maar wie met literatuur het raadsel wil doorgronden, zal uiteindelijk het raadsel vooral vergroten. De ongrijpbaarheid van het raadsel - dat was de drijvende kracht achter dit unieke schrijverschap.